Dwangarbeidersmonument

Ontwerper: Marcel Prins (1958-)
Onthuld op: 1 november 1999

Het monument Dwangarbeiders is te vinden op de binnenplaats van het Provinciehuis van Zuid-Holland aan het Zuid-Hollandplein in Den Haag. Op de plek van het Provinciehuis was tijdens de Tweede Wereldoorlog de Haagse Dierentuin gevestigd. Dit was één van de locaties waar Haagse dwangarbeiders werden samengebracht voor het transport richting Duitsland. Het gedenkmonument is een initiatief van de heer P.M. Kool, die tijdens de oorlog als dwangarbeider werkte in Stuttgart. Als voormalig dwangarbeider merkte Kool dat er na de oorlog weinig begrip was voor de ervaringen van ex-dwangarbeiders. De komst van het monument moest dit veranderen.Dwangplein

Het monument is ontworpen door Marcel Prins. Deze Haagse beeldhouwer maakte het monument in opdracht van de gemeente Den Haag.

Het monument bestaat uit een boom, omgeven door een ophoging van baksteen waarop een roestvrij stalen ring is bevestigd. Aan de binnenzijde van de ring is een rij mensfiguren afgebeeld. Aan de buitenzijde van de ring is de volgende tekst te lezen:

“Want dat is het wrange: slachtoffer zijn, geschonden worden en zelf moeten strijden voor erkenning hiervan…”

Op de bakstenenrand is een plaquette aangebracht met de tekst:

“Tijdens de Tweede Wereldoorlog dwong de bezetter ruim een half miljoen Nederlanders arbeid te verrichten in Duitsland. Ook uit Den Haag en omgeving werden mannen in dwangarbeid afgevoerd. Dat gebeurde onder andere op grote schaal tijdens een razzia op 21 november 1944.

Rond 15.000 inwoners van Den Haag en omgeving werden op enkele locaties bijeen gedreven. Eén van die locaties was de toenmalige dierentuin, waar nu het Provinciehuis staat. De meesten werden niet wetend wat hen te wachten stond – vanuit de Laakhaven per Rijnaak afgevoerd. Ook de naasten die achterbleven zagen zich geconfronteerd met moeilijke tijden vol onzekerheid over het lot van de mannen.

Talloze dwangarbeiders lieten het leven. Moge de herinnering aan oorlog en terreur aansporen tot vrede onder alle.”

Dwangarbeiders in de oorlog

Duitsland kampte ten tijde van de Tweede Wereldoorlog met een enorm tekort aan arbeiders. Voor de oorlog was dit enigszins ook al het geval, maar door het uitbreken van de oorlog werd het tekort nijpend. De oorlogsindustrie vergrootte de productie, Duitse arbeiderskrachten werden ingezet aan het front en Hitler weigerde vrouwen in de fabrieken te het werk te stellen. De oplossing van het Duitse tekort aan arbeiderskrachten was mankracht uit de bezette gebieden halen.

Al voor de oorlog werden er door de Nederlandse autoriteiten werklozen naar Duitsland gestuurd om daar aan het werk te gaan. In Duitsland was er immers werk voor deze personen. Aan deze praktijk kwam een eind toen de oorlog in 1939 uitbrak, maar direct na de bezetting van Nederland werd het weer hervat. Dit zorgde ervoor dat er in februari 1942 165.000 Nederlanders in de Duitse industrie aan het werk waren. Het merendeel van deze arbeiders was als werkloze naar Duitsland gezonden.

Voor Duitsland waren deze arbeiders echter niet genoeg. Er moesten nog meer arbeiders bij komen om de productie te kunnen bijhouden. Dit betekende dat vanaf het voorjaar 1942 niet alleen werklozen naar Duitsland werden gestuurd, maar dat ook mensen met een baan in Duitsland aan het werk werden gezet. Verschillende acties volgden elkaar op om zoveel mogelijk Nederlandse arbeiders te verzamelen en naar Duitsland te sturen, zoals de ‘jaarklassenactie’ waarbij alle mannen die in een bepaald jaar waren geboren zich moesten melden bij de arbeidsbureaus. Daar werd gekeken of zij in aanmerking kwamen voor werk in Duitsland.

Deze acties leverden minder arbeidskrachten op dan de bezetter had gehoopt. Veel Nederlandse arbeiders wisten wegens hun werkzaamheden een Ausweis (vrijstelling) te krijgen of een valse medische verklaring. Bovendien begonnen vanaf 1943 steeds meer mannen onder te duiken. Om nog meer arbeiders te verzamelen begon de bezetter vanaf de zomer van 1943 razzia’s uit te voeren. In Den Haag werden onder andere in augustus en oktober 1943 enkele verrassingsacties gehouden door de Duitse politie in samenwerking met de Haagse politie. Deze razzia’s werden gehouden op plekken waar veel mensen bijeenkwamen, zoals bioscopen, theaters en voetbalvelden.

Op dinsdag 21 november 1944 vond in Den Haag de grote razzia plaats. Deze razzia staat bekend als “operatie sneeuwvlok.” Het doel van deze razzia was niet alleen het verkrijgen van meer arbeidskrachten. De bezetter wilde zoveel mogelijk weerbare mannen tussen de zeventien en veertig jaar naar Duitsland wegvoeren om zo te voorkomen dat zij de geallieerden zouden helpen. Op 10 en 11 november had er al een grote razzia plaatsgevonden in Rotterdam. Hier werden in totaal 50.000 mannen afgevoerd. Tien dagen later waren Den Haag, Voorburg en Rijswijk aan de beurt.

De straten werden afgezet en alle mannen tussen de zeventien en veertig jaar kregen het bevel om op straat te verschijnen met eetgerei, dekens, warme kleding, goed schoeisel en boterhammen voor een dag, alvorens te worden afgevoerd naar Duitsland. Mannen die poogden te ontvluchten of weerstand boden, zouden worden neergeschoten. In tegenstelling tot de razzia in Rotterdam verschenen er slechts weinig mannen op straat, met als gevolg dat er huiszoekingen werden gedaan. Vele Haagse mannen waren door de razzia in Rotterdam voorbereid op een mogelijke razzia in Den Haag en wisten op tijd onder te duiken. In totaal leverde de razzia op 21 november ongeveer 15.000 man op, drie tot vier keer minder dan de Duitsers hadden gehoopt.

Ongeveer de helft van de opgepakte mannen moest te voet naar Utrecht. Anderen werden verzameld in het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen, het Gymnasium Haganum en in de Dierentuin en werden uiteindelijk per overvolle rijnaak afgevoerd naar Kampen. Een groot aantal van de mannen werd in Oost-Nederland ingezet om verdedigingswerken te graven, anderen werden onder andere naar het werkkamp Rees in het Rijnland gestuurd.

Tijdens de bezetting werkten in totaal tussen de 600.000 en 700.000 Nederlanders in Duitsland. 27.000 van deze mannen kwam uit Den Haag. Het grootste deel van de dwangarbeiders was werkzaam in de wapenindustrie, maar zij werden ook ingezet in de landbouw, andere industrie en in de dienstensector. Het werk dat zij moesten verrichten was vaak erg zwaar: werkdagen van 12 uur, weinig eten, weinig slaap, kou en streng toezicht van SS’ ers. Dit zorgde ervoor dat vele ex-dwangarbeiders terugkwamen met blijvend lichamelijk en psychisch letsel. Naar schatting van het Rode Kruis kwamen er zo’n 30.000 Nederlandse dwangarbeiders om het leven, onder andere door slechte huisvesting, gezondheidsproblemen, arbeidsongevallen en bombardementen.

Na de bevrijding hadden de dwangarbeiders grote moeite om weer thuis te komen. Tot juni 1945 was het treinverkeer van Duitsland naar het westen onmogelijk, waardoor vele mannen te voet de grens overstaken. Op 2 juni kwam de eerste trein met dwangarbeiders aan in Den Haag. Eenmaal terug in Nederland werden vele dwangarbeiders geconfronteerd met veel onbegrip. De gedachte dat de dwangarbeiders vrijwillig naar Duitsland waren vertrokken was onder veel mensen hardnekkig. Het werd de ex-dwangarbeiders vaak verweten dat zij niet waren ondergedoken.

Dwangrood

De Herdenking

Jaarlijks vindt er op 4 mei om 11.00 uur een herdenking plaats bij het monument Dwangarbeiders.  

Bronnen:
Boom, Bart van der. Den Haag in de Tweede Wereldoorlog. Den Haag: SeaPress, 1995.
www.4en5mei.nl